Door: Dirk Wijnand de Jong
Fotografie: Ruben Drenth
De beste manier om Madeira te leren kennen is met wandelschoenen aan je voeten. Urenlang stappen langs levada’s, dwars door boerenveldjes en laurierbossen, over bergkammen en steile kliffen. Eén ding is zeker: Op dit magische bloemeneiland loop je onafgebroken met je hoofd in de wolken, soms letterlijk, vaker nog figuurlijk.
Er is een ding dat Dolores niet kan uitstaan en daarvan zijn er op dit eiland ongelukkig veel. Ze krijgt er de rillingen van. Van die schubbige lijfjes en priemende zwarte ogen. Steeds wanneer er eentje tussen haar wandelschoenen doorschiet, doet ze vier, vijf bokkensprongen voorwaarts. ‘Teira dugesii’, onderwijst ze als ze stevig op de grond staat en haar hartslag is gedaald. ‘De madeirahagedis.’
Van alle dieren die op het Portugese eiland leven weet Dolores de wetenschappelijke naam. Dieren te land, ter zee en in de lucht. Maar ook van planten. Planten waarvoor wij in Nederland naar het tuincentrum moeten en die hier onbekommerd groeien, langs wegen, tegen bomen, op balkons, dakterrassen, pleinen en op binnenplaatsen. Monstera deliciosa’s, waarvan de vrucht, nooit geweten, smaakt naar moeders vruchtenbowl, colacasia’s, bananenplanten en strelitzia reginae’s. ‘Ooit de nationale bloem van Madeira’, vertelt Dolores terwijl ze een bloementros van prachtige blauwpaarse bloemetjes beetpakt. ‘Maar dat is nu deze, de echium candicans, de Trots van Madeira. Wél endemisch.’