In mijn verdere rondreis door het magistrale Peru stuit ik ook meermaals op de drie naaste verwanten van de lama. De guanaco, zijn wilde tweelingbroer, die met zijn rossige koppie tot hoogtes van boven de 4000 meter klimt. Alpaca’s, met een haardracht in twee uitvoeringen: modelletje Bob Marleyconcert (denk: dikke dreadlocks van lange vezels) of type poedel met föhnverslaving (denk: vol en wollig). En de vicuña, met de zachtste en fijnste wol van alle vier de ‘schaapkamelen’. Hoewel ook de warme en waterafstotende vacht van alpaca’s al eeuwen in trek is in de Andes, wordt er voor vicuñawol nog vorstelijker betaald. Ooit mochten alleen de koningen van de Inca’s het ragfijne spul dragen, maar inmiddels leggen (rijke) reizigers zonden blikken of blozen honderden euro’s op de toonbank voor een paar vicuñasokken of -sjaal. Nu maar hopen dat er in de souvenirs geen vlooien zitten.