‘Hari hari’, okee, okee. De prijs is afgesproken, we kunnen vertrekken. Ik spring samen met Danushk, mijn ‘tracker’, achter op de jeep. Zes comfortabele autostoelen in de laadbak gemonteerd en een canvas zeil tegen de brandende zon. Het is midden september. Een goede tijd om olifanten te zien in Kaudulla National Park, nabij Habarana. De zon staat al laag als we ons positioneren op een grote open vlakte nabij een meer, gelijk de savanne in Afrika. Dan klinken machtige oergeluiden uit het struikgewas. Nu de temperatuur omlaag gaat verlaten de olifanten de schaduw van het bos. Van alle kanten zien we groepjes tevoorschijn komen. Veelal dames met jongen, en een enkele ‘tusker’, een jongeman met slagtanden. Even later tel ik 150 beesten, genietend van de verkoeling van het water. Het doet zichtbaar goed. Er wordt luid getrompetterd, baldadig met water gesmeten, en robbertjes gevochten. Totdat een grote dame, blijkbaar de matriarch, het water verlaat en terugsloft naar het bos. Iedereen verlaat nu de poel en de rust keert terug op de Sri Lankaanse savanne.
Sri Lanka is een van de beste plaatsen in Azië om wild te zien en het 'safari' gevoel te krijgen. Naast olifanten zag ik luipaarden, hertachtigen, buffels, jakhalzen, apen, beren, krokodillen en talrijke vogelsoorten. De geïsoleerde ligging ten opzichte van het vasteland, de overvloedige regenval in twee diagonaal verlopende moessons en de grote hoogteverschillen van 0 tot 2.500 meter, hebben gezorgd voor een variatie in klimaat en biodiversiteit die je eerder bij een compleet continent verwacht.
Al sinds de eerste koningen wordt de natuur beschermd. Zo werd in de derde eeuw voor Christus Mihintale Reserve opzij gezet, ‘s werelds eerste reservaat. Het land kent nu vele beschermde natuurparken waarvan Wilpattu, Kaudulla, Minneriya, Uda Walawe, Yala en Sinharaja de bekendste zijn. In totaal is zo’n 25 % van het land beschermd. Dat is hoger dan in ieder ander Aziatisch land.