Japan

De vele gezichten van Japan Blog

Door Matthijs Meeuwsen

Tempels en speelpaleizen. Prachtpieken en warmwaterbronnen. Op reis door Japan trekt het land werkelijk alles uit de kast. Welke van deze drie gebieden je ook kiest.

De Japanse Alpen - rust en ruimte

De Kengamine behoort met 3026 meter tot de hoogste pieken in de Japanse Alpen. Dat de berg zich bij goed weer ook door mindere ervaren berggeiten laat bedwingen, wordt op de goed gemarkeerde trail naar de top echter al snel duidelijk. De meeste Japanners hebben naast hun selfiestick nog wel een wandelstok ter hand genomen. Maar er lopen ook gewoon bontgeklede Shinjukumeisjes omhoog (vernoemd naar de gelijknamige cultwijk in Tokio) die niet eens de moeite hebben genomen om hun funky plateauzolen te verruilen voor stevige stappers. Typisch Japan: het land waar niets is wat het lijkt en zelfs doorgewinterde Aziëgangers van de ene verbazing in de andere vallen. Zelfs in de Japanse Alpen: een briljante bergrug op het hoofdeiland Honshu die meer dan duizend jaar gold als het toevluchtsoord voor kluizenaars, pelgrims en zelfs de vroegste ninja´s. Tussen de welgevormde drieduizenders vonden ze de rust en ruimte waar in steden als Kyoto en Tokio zo vaak een tekort aan was. Het vormt nog altijd de aantrekkingskracht van de streek, al is het imposante decor dankzij een fijnmazig spinnenweb aan paden tegenwoordig vooral bij wandelaars in zwang.

Cederbossen

Wie de kuiten niet al te veel wil pijnigen, kan dankzij de tandradbanen en trolleybussen de nodige hoogtemeters overslaan. Langs de paden word je vervolgens getrakteerd op wilde watervallen, prachtige cederbossen (vooral in de herfst een lust voor het oog) en blinkende bergmeren. Tussen al dat natuurschoon zijn bovendien ook de nodige culturele hoogtepunten verstopt. De tempels van Hokosha, Okusha en Zenkoji bijvoorbeeld. En de landschapstuinen, geishawijken en samoeraihuizen van Kanazawa. Een vermoeid lijf? Dankzij het warme water van de vele onsen en de voortreffelijke keuken hebben de Japanners ook het bijtanken na een flinke inspanning tot een kunst verheven.

Hokkaido - de laatste wildernis

Wie denkt dat het land van de rijzende zon met de Japanse Alpen zijn grootste natuurlijke troef wel op tafel heeft gelegd, kan zich op Hokkaido nog eens goed achter de oren krabben. Ongeveer even groot als Oostenrijk is dit kroonjuweel in het noorden een van de vier hoofdeilanden van Japan. Het minst bevolkte eiland welteverstaan, en zodoende ook slechts mondjesmaat voorzien van tempels, altaars en andere heiligdommen. Wat Hokkaido enigszins mist aan cultuur wordt echter meer dan goed gemaakt met natuurlijke pracht en praal. Wat heet: dit is het gebied wat in Japan met recht de laatste wildernis wordt genoemd. Buitensporters uit alle windstreken doen zich er watertandend te goed aan de puike wandelpaden, kanoroutes, vulkaanflanken en ´s winters metersdiepe ´Japow´ poedersneeuw.

Woestenij

Logisch dus dat in Hokkaido ook de mooiste nationale parken van het land wachten. Akan Mashu bijvoorbeeld, het oudste park van Japan, inclusief een gelijknamig kratermeer dat wordt omzoomd door zinderend coniferenwoud. Of neem het Daisetsuzan National Park, met ruim 340.000 voetbalvelden aan woestenij het grootste natuurmonument van Japan. Hier tref je de 2290 meter hoge Asahi-dake en omringende reuzen; ook wel ´de speeltuin van de goden´ genoemd door de Ainu. Wie meer te weten wilt komen over deze oorspronkelijke bewoners van Hokkaido is helaas voornamelijk aangewezen op musea als het Ainu Folklore Museum aan de oevers van Lake Kussharo en het Hokkaido Museum of Northern Peoples in Abashiri. Pas halverwege de 19e eeuw maakten de Ainu op hardhandige wijze kennis met het Japanse bewind, enkel de blik richtend op het noorden om de Russische interesse in het eiland een halt toe te roepen. Na deze fascinerende geschiedenisles is het tijd voor de derde natuurschat van de streek: het Shiretoko National Park. Op en rond dit langgerekte schiereiland smeden de elementen al eeuwenlang een paradijs voor ondermeer zeeleeuwen, spitsnuitdolfijnen, dwergvinvissen en een vreemdelingenlegioen aan trekvogels.

Tokio, Kyoto en Kii - tempels in overvloed

Zo leeg als het landschap in Hokkaido is, zo bomvol cultuur is het zuidoosten van Honshu. Het grootste eiland van Japan is zo veelzijdig als een goedgevulde bentobox; de kant-en-klare lunchpakketten die op vrijwel elke straathoek te koop zijn. Natuurlijk is er de moderne metropool Tokio, waar de lopende sushibanden en robotobers immer doorsnorren en zelfs de meest gerimpelde inwoners in de pachinko speelhallen met hun hilarische dansmoves de spelcomputers uitdagen. Het zijn de taferelen die al je zintuigen op de proef stellen. Wie verder kijkt dan zijn neus lang is vindt in de hoofdstad echter ook een keur aan traditionele tempels, evenals verrassend stille hipsterwijkjes als Daikanyama en Naka-meguro, waar het neoncircus even heel ver weg lijkt. Dankzij de supersnelle Shinkansen kogeltrein sjees je vanuit Tokio vervolgens in nauwelijks een half uur naar Kyoto, bijna tien eeuwen lang de hoofdstad van het keizerrijk. Qua culturele aanbod geeft Kyoto elke andere stad in Japan het nakijken. Alleen het aantal boeddhistische tempels overstijgt al de tweeduizend. Op de wandelschoenen of per fiets kun je er in één middag gemakkelijk een dozijn bezoeken. Kinkaku-ji bijvoorbeeld: een paviljoen met bladgouden dak dat glinstert in de aangrenzende waterplas. Of de Ryoanjitempel, waarvan vooral de zorgvuldig aangeharkte zentuin de aandacht trekt.

Draken

Wie als wandelaar nog niet verzadigd is, kan ten zuiden van Kyoto zijn lol op dankzij de Kumano Kodo: een netwerk aan pelgrimsroutes dat als spataders over het Kii schiereiland krult. Deze oosterse evenknie van de tocht naar Santiago de Compostela rijgt niet alleen een karrevracht heilige schrijnen aan elkaar, maar voert onderwijl ook langs reusachtige cederbomen, weelderige theevelden en aangename warmwaterbronnen. Kii geldt als het spirituele hart van Japan. Je komt er voortdurend pelgrims tegen; meestal in kraakhelder witte kledij gestoken en steevast leunend op een wandelstok. Degene die Engels spreken, verhalen vol eerbied over draken en Daru-geesten; slangachtige heksen die de benen week zouden maken wanneer je in te gulzig je lunch naar binnen werkt. Een welkome waarschuwing voor elke wandelaar.