Tussen de zee en de bergen Wandelen op de Mare e Monti

Door: Erik van de Perre

Van Napoleon wordt vaak beweerd dat hij ‘zijn’ eiland al van op grote afstand kon ruiken. Wie ooit zelf de intensieve geurencocktail van het Corsicaanse maquis heeft opgesnoven, verbaast dat vermoedelijk niet eens. Een tocht op de Mare e Monti biedt daartoe een prima gelegenheid.

Bocca a u Corsu. We ploffen onze rugzakken neer op de pas en werpen een laatste blik op Calenzana. Pastelkleurige huizen, een stoere klokkentoren, olijfboomgaarden, ingebed in een surrealistische omgeving. Aan de ene kant besneeuwde bergen, die ons doen rillen van de kou, aan de andere kant de turquoise baai van Calvi, waarin we zo een duik zouden willen nemen. Aan de horizon glijdt een gele veerboot de baai uit. Een lome bries waait flarden van dorpsgeluiden uit de diepte omhoog. Klokkengelui, hondengeblaf, geknetter van een brommertje… Om ons heen explodeert de natuur. Grote cistusrozen wedijveren met tapijten van affodil en heidebrem. Een symfonie van roze, wit en geel. Het ruikt naar mirte en jeneverbes, lavendel en rozemarijn. Naar honing, peper en hars. April loopt op zijn einde: het maquis ontwaakt uit zijn winterslaap.

 

Strijd tegen de ontvolking

‘Het maquis is het terrein van de Corsicaanse herder en van iedereen die met de wet in aanvaring is gekomen’, schreef Prosper Mérimée in 1829 in zijn roman Mateo Falcone. Dat waren natuurlijk andere tijden. De bandieten, die de schrijver bezong, zijn min of meer uitgestorven. En ook de brave herders zijn grotendeels van het toneel verdwenen. Aan hun grote betekenis in het verleden herinneren echter nog de vele sentiers de la transhumance, zorgvuldig aangelegde muilezelpaden waarover de herders eeuwenlang met hun kuddes naar de zomerweiden trokken. Dat ze nog bestaan is de verdienste van het Parc Naturel Régional de Corse (PNRC), het Corsicaanse natuurpark.

Het park beslaat een oppervlakte van 3.505 vierkante kilometer, hetzij 40 procent van het eiland. Binnen zijn grenzen liggen ook vele bergdorpen. En dat is geen toeval. Bij de oprichting van het park in 1972 liepen de bergdorpen leeg, schaapskooien vervielen en herderspaden verwilderden. De totale désertification (ontvolking) van het binnenland dreigde. De economische heropleving van de bergdorpen is dan ook, naast natuurbescherming, een van de hoofddoelstellingen van het natuurpark. Om deze te realiseren werd veel geïnvesteerd in de herwaardering van traditionele ambachten en producten en de restauratie van het architectonische erfgoed. Om de bergdorpen nieuw leven in te blazen werd ook het wandeltoerisme ontwikkeld. Een net van 1.500 kilometer wandelwegen werd aangelegd, daaronder diverse langeafstandswandelpaden, die het park in alle richtingen doorkruisen.

Een van de mooiste is de Mare e Monti. De naam van deze route, die zich over een afstand van 128 kilometer door het noordwesten van Corsica slingert, betekent ‘zee en bergen’. En dat mag je doorgaans letterlijk nemen: de Mare e Monti balanceert immers voortdurend tussen de hoge bergen van het binnenland en de wilde westkust, combineert bergwandelen met baden – aan zee of in een van de vele poelen van de rivieren, waar het pad langskomt.

Schedels bij de vleet

De vallei van de Fango telt heel wat van deze natuurlijke ‘zwemkommen’, uitgesleten in de harde rotsen door de rivier. Een eldorado voor onze twee waterratten, Maikel (14) en Kim (12), die onder luid gejoel in het kristalheldere water springen.

Na een verkwikkend bad pikken we de draad weer op. Het pad slingert tussen jeneverbessen, boomheide en mirtestruiken. Hagedissen zonnen op de rode ryolietrotsen en verdwijnen ritselend in het struikgewas. Net zoals eeuwen geleden, toen de herders hier ieder jaar in de lente met hun geiten langs kwamen, op weg van de kust naar de bergweiden in de Niolu.

Later stijgt het pad geleidelijk boven de vallei uit en voert door het maquis richting Galéria. Achter ons verrijst de besneeuwde piramide van de Paglia Orba, de ‘Matterhorn van Corsica’. Op het pad voor mij ontdek ik een paar botten, verderop liggen er nog meer. Een zachte bries voert een verdachte, zoete geur aan. De geur des doods. ‘Daar!’ Een tiental meter boven het pad heeft Maikel een kalf ontdekt. Of wat daar van overgebleven is. Het skelet is nog vrij intact, net als de huid. De rest is door allerlei beesten opgepeuzeld. Ik wil graag even doorlopen. Maar Maikel – hij wil later arts worden – heeft andere plannen. Als een volleerd forensisch patholoog documenteert hij alles met de camera. Pas wanneer hij met zijn werkzaamheden klaar is, kunnen we verder.

In de loop van de tocht krijgt hij nog heel wat studiemateriaal voor de lens. Ribben, kaakbenen, schouderbladen. En schedels. Veel schedels. Sommige schoppen het postuum nog tot wegmarkering. Aan een boom genageld, streepje verf erover en klaar is kees.

Marathonman

In Galéria wordt het menens. Hier begint de ‘koningsetappe’. Het is de mooiste, maar ook de zwaarste van de hele tocht. In de dichtbegroeide Tavulaghiu-vallei krijgen we af te rekenen met verraderlijke doornen en een extreem hoge, bijna tropische luchtvochtigheid. Dan volgt een lange, steile klim tot op de graat. Veel tijd om te genieten van het fenomenale uitzicht op de omringende baaien, de roze ryolietrotsen van het schiereiland Scandola en het vissersdorp Girolata blijft echter amper. De blik richting binnenland voorspelt niet veel goeds. Boven het massief van de Monte Cinto kleurt de hemel inktzwart. In de verte rommelt de donder al. En dat betekent: biezen pakken, want bij onweer wil je echt niet op zo’n graat vertoeven.

Maar wel in Girolata! Een dot van een vissersdorp, bekroond door de ruïne van een imposante vesting. Deze was ooit een onderdeel van de torregiana, een net van wachttorens opgericht door de Genuezen rond de kust van Corsica. Door vuren te ontsteken, konden de torenwachters met elkaar communiceren. Zo verspreidde bijvoorbeeld het nieuws over de nadering van Barbarijse zeerovers zich ‘als een lopend vuurtje’ over het eiland.

Een handvol huizen schaart zich rond de turquoise baai, waarop sneeuwwitte zeilboten en motorjachten dobberen. Op mooie zomerdagen lijkt het populaire Girolata wel een bedevaartsoord. Maar in de winter daalt een diepe rust neer over het dorp, dat maar een dozijn vaste bewoners telt. Het gros leeft van de visvangst. Zee- en goudbrasem, barracuda, kreeft…

Dat was niet altijd zo. ‘Aanvankelijk woonden in Girolata alleen een paar herders, die er overwinterden, vooraleer ze in de lente naar de bergweiden trokken.’ Aan het woord is Charles Teillet, de waard van de gîte d’étape ‘Le Cormoran Voyageur’. Zijn grootvader was de eerste visser in Girolata. Hij streek er in 1910 neer.

Net als toen is Girolata nog steeds alleen bereikbaar per boot of te voet via het ‘pad van de postbode’. Dit stenige muilezelpad, dat de Bocca a Croce met Girolata verbindt, herinnert aan de postbode Guy Ceccaldi. De pezige Corsicaan met de typische witte baard was niet zomaar een postbode. ‘Guy was een levende legende’, zegt Charles. Dertig jaar lang bracht hij goed en slecht nieuws naar het dorp. ‘Vanuit Partinello tufte hij met zijn brommertje naar de Bocca a Croce, dan daalde hij te voet af naar Girolata, elke dag opnieuw, bij weer en ontij.’ De heenweg haspelde hij in 40 minuten af, de terugweg op anderhalf uur. Een prestatie die hem al snel de bijnaam ‘marathonman’ opleverde.

Architectonische pareltjes

We verlaten de kust en dringen het binnenland in. Piepkleine bergdorpen schuiven voorbij. Zoals Curzu. Een handvol huizen, verbonden door nauwe steegjes en trapjes. Een gîte d’étape en een kerkje. Een kerkhof met pompeuze witte graven. Een zijweg leidt naar het spookdorp Pinetu, al honderd jaar verlaten en vergeten. Overwoekerd door het maquis…

‘s Avonds schuiven we in ‘L’Alivu’, de gîte d’étape van Serriera, de benen onder tafel. Het eetzaaltje met ruwe stenen muren, zware houten banken en decente verlichting straalt warmte en gezelligheid uit. In het midden ervan is een oliemolen geïntegreerd. ‘Een van de laatste drie intacte exemplaren van het eiland’, verraadt herbergierster Régine Luccioni met zichtbare trots.

Maar langs de Mare e Monti wachten nog meer bouwkundige verrassingen. Op weg naar Ota ontdekken we tussen de kastanjebomen een gerestaureerde rataghju. In dergelijke schuurtjes werden vroeger kastanjes op een lattenrooster boven een houtvuur gedroogd. In de Gorges de Spelunca, de wilde kloof tussen Ota en Evisa, trekken Genuese boogbruggen de aandacht. De 15de-eeuwse Ponte Vechju, aan het begin van de kloof, is voor velen de mooiste van het eiland. Ook het met grote stenen geplaveide muilezelpad door de kloof is een pareltje. Dat hoeft niet te verbazen: ooit was dit een van de hoofdverkeerswegen van het eiland. Herders uit Porto trokken door de kloof met hun geiten naar de zomerweiden in de Niolu. Muilezels sjokten met kaas, kastanjemeel en vleeswaren uit Evisa of hout uit het Forêt d'Aitone naar de kust omlaag. Olijfolie, zout en vis maakten de reis in de omgekeerde richting.

Wil je deze reis zelf maken? Klik dan hier.