Grote zilverreiger Henny's natuurmoment

Een grote zilverreiger waarnemen is leuk, maar voor een vogelaar niet bijzonder. Vooral in de winter zie je de statige, slanke, hagelwitte vogel vaak bij plassen en moerassen of langs vaarten en beken, vooral in de zuidelijke helft van ons land. Dat was dertig jaar geleden wel anders. Je moest ervoor naar het Middellandse Zeegebied of naar de landen rondom de Zwarte Zee. In Nederland was de grote zilverreiger een dwaalgast. Totdat de Oostvaardersplassen ontstonden.

 

Hoofdfoto: Jeroen Gosse

Nadat Zuidelijk Flevoland in 1968 was drooggevallen, zou het gebied tussen Almere en Lelystad worden ingericht als industrieterrein. Dat plan ging niet door, want het was er veel te nat. Het braakliggende moeras werd in een mum van tijd gekoloniseerd door vogels. Dat was ook te danken aan de immense rietvelden die in de hele polder waren ingezaaid om de ontwatering en rijping van de grond te versnellen.

De ondiepe plassen bleken een enorme aantrekkingskracht te hebben op steltlopers, reigerachtigen en vele duizenden ganzen. In een wilgenbos ontstond een kolonie van de toen nog zeldzame aalscholver (foto). Boven het riet vloog altijd wel een bruine kiekendief. Af en toe steeg gejubel op in vogelminnend Nederland: de grote zilverreiger was er neergestreken en de opwinding was helemaal compleet toen de vogel in 1978 in de Oostvaardersplassen ging broeden. Uit oude bronnen bleek dat de vogel in de middeleeuwen in Nederland had gebroed, maar dat hij uitgestorven was naar verluid vanwege de jacht. In de broedtijd hebben ze namelijk prachtige veren die in chique dameshoeden werden verwerkt.

Het broedgeval in 1978 werd een broedkolonie die tot op de dag van vandaag in stand is gebleven. Er broeden nu jaarlijks 50 tot 150 paartjes in de Oostvaardersplassen. Na de broedtijd zwerven ze vooral in de zuidelijke helft van Nederland rond. Maar net als andere reigerachtigen hebben ze last van strenge winters. Als het water in de plassen bevriest en het moeras onder een dikke laag sneeuw verscholen gaat, verdwijnt hun toegang tot voedsel. Vissen en kikkers zijn onbereikbaar onder het ijs en ook muizen zijn onder de sneeuwlaag uitstekend beschermd tegen vijanden. Zo’n koudeperiode moet dus niet te lang duren, anders sterven de reigers van de honger.

Van blauwe reigers is bekend dat een deel wegtrekt naar het zuiden en naar Engeland. Het andere deel blijft hier als standvogel. In koude winters overleven vooral de trekkers, in zachte winters vooral de blijvers. Tegenwoordig hebben we ook nog stadsreigers, blauwe reigers die hun schuwheid hebben laten varen en in de stad altijd wel hun kostje bij elkaar weten te scharrelen. Ondanks de enorme slachting onder blauwe reigers deze winter, hoeven we niet bang te zijn dat hij zeldzaam wordt.

Anders ligt dit bij de grote zilverreiger. Vermoedelijk blijven de meeste in Nederland en trekt maar een klein deel weg naar Zuidoost-Europa. Dat maakt deze soort kwetsbaar. Een paar strenge winters en onze populatie zakt onder het minimum. Wie weet, was niet de dameshoedenmode de oorzaak van het destijds uitsterven van de grote zilverreiger, maar de zogenoemde kleine ijstijd, die duurde van de vijftiende tot de negentiende eeuw en waarbij het hier één tot twee graden kouder was dan tegenwoordig. Strenge winters waren toen heel gewoon.