Isle of Wight, Zuid-Engeland
Jane-Austen-gevoel
Op de pier van Yarmouth stuurt een bord met 'taxi's' me naar een lege standplaats. Maar nog voor ik me kan afvragen hoe ik dan bij het landhuis kom, gaat naast me een autoraam open. 'Zoek je iemand?', klinkt het. Een keurig gezin, zie ik. Vader, moeder en dochter, vermoedelijk eilandbewoners. 'De taxi's, ik ben op weg naar Freshwater Bay', zeg ik. 'Stap maar in, wij gaan toch die kant op.'
De weg slingert tussen groene heggen en langs eindeloze, gele koolzaadvelden. Via de achteruitkijkspiegel stelt Lisa, die rijdt, zich voor. Met man John en dochtertje Alice brengt ze me naar de zuidkust. Nadat ze zich eerst omstandig heeft verontschuldigd voor haar nieuwsgierigheid, vraagt Lisa wat ik ga doen, daar op dat verlaten gedeelte van het eiland. Als ik zeg dat ik voor het Jane-Austen-gevoel kom, draait Lisa zich met een ruk om van het stuur. 'Dan ben je verkeerd, darling. Op dit eiland is in de verste verte geen geschikte man te bekennen.' Lachend: 'Geen Mister Darcy's hier.' Dat het me niet om een man te doen is - de genoemde Mister Darcy is het personage uit Pride and Prejudice voor wie hoofdpersoon Lizzy valt - en dat ik genoeg hoop te hebben aan het landschap, kan ik nog maar net uitleggen. We zijn er al.
Stiff upper lip
Het grote witte landhuis torent hoog uit boven Freshwater Bay. Hier moet ik zijn, de enorme eikenhouten trap op, naar een kamer met beige gebloemd behang. Je kunt er de zee op de rotsen horen slaan, door het raam kijk je uit over wijde vlaktes met lichtpaarse en gele bloemen.
Wat ik in de auto niet meer vertellen kon, was dat ik hier ben om te wandelen. Daar hield Lizzy uit Austens klassieker ook zo van. Ze ging nog liever te voet naar het landgoed van haar Mister Darcy dan dat ze de koets nam. Een doorweekte, modderige jurk maakte haar niets uit. Maar bij het uitpakken van mijn koffer zie ik dat ik het zelf deze dagen alleen met mijn wandeluitrusting zal moeten doen. Een jurkje voor het diner ben ik in mijn enthousiasme voor grillige rotspaden vergeten.
Ik probeer de eetzaal zo elegant mogelijk binnen te lopen als de sportschoenen aan mijn voeten toelaten. Een vlugge blik op het gezelschap doet me vermoeden dat ook de stiff upper lip hier vakantie viert. En ja hoor, de tafelschikking veroordeelt me tot de 91-jarige Edward die aanschuift in mintgroene trui, met gesteven boord en bordeauxrode das.
Zijn woorden en glimlach blijken al net zo onberispelijk. Hij is gepensioneerd docent klassieke talen op een gymnasium. 'Ik heb het voorrecht genoten op Oxford te studeren', zegt hij met iets weemoedigs in zijn ogen. Er volgt een verhaal over een lokale bezienswaardigheid, een voormalig buitenpaleis van koningin Victoria, ('the undisputed highlight of the isle'), dat uitloopt op een uur college over de Windsor-dynastie.
Edward bezit die wonderlijke Britse eigenschap om er ondanks het slaapverwekkende onderwerp een alleszins genoeglijke conversatie van te maken. Wie zei dat ik hier geen geschikte mannen zou ontmoeten? Alleen moet ik zijn vriendelijke aanbod om hem te vergezellen naar het buitenpaleis in mijn meest beleefde Engels afslaan. Ik kom voor de natuur.
Oud pelgrimspad
Je hoeft geen geboren wandelaar te zijn om hier de heuvels te bedwingen. Een gids neemt ons op een nog redelijk christelijk tijdstip vanaf het landhuis mee naar het dorp Whitwell. Elke muur of trap die we tegenkomen is begroeid met mos. Tussen de dakpannen van het twaalfde-eeuwse kerkje steken de paardenbloemen omhoog. Op het kerkhof heeft iemand een veld afgeperkt waar mensen hun grafsteen tussen de wilde bloemen kunnen laten zetten.
Van daar gaat een oud pelgrimspad terug naar de kust. 'Cripple path' is vernoemd naar de zieken die hier vroeger naar de heilige bron werden gedragen. Het pad is op sommige plaatsen zo steil dat je zeker niet kunt stuntelen. Na een paar dagen reis ik terug. Slenterend op de pier vraag ik me af wat dit eiland zo buitengewoon geschikt maakt voor wandelaars. Je gaat op dit eiland vanzelf lopen. Het heeft iets met de hoogtes te maken, denk ik. Vanaf de top van een klif lijkt de oceaan groter dan ooit. Je ziet meer.
De enige man die ik nog tegenkom, moet de negentig ook al zijn gepasseerd. Jack staat bij de balie van de veerpont. Hij is - o, cliché - gekleed in tweedjasje met bijpassende pet. Met een brede grijns ontbloot Jack een eenzame hoektand. 'Zullen we vanavond dansen?', vraagt hij. Op mijn vraag of hij iets over Wight wil vertellen, zegt hij: 'Nee, daar doe ik niet aan mee. Daar valt niks goeds meer over te zeggen.' Van achter de balie schudt de receptioniste lachend haar hoofd.
Geen mannen
Boven mijn hoofd krijsen de meeuwen. De veerpont meert al aan. Jack heeft zich inmiddels van me afgedraaid, ik zie alleen nog zijn jas en hoedje. Naar verluidt liet de echte Britse landheer zijn tweed weven in de kleuren van de streek. Die van Jack is zachtgroen, met een blauwe streep die aan de zee doet denken en daartussen loopt een dunne gele streep: dat moet de gaspeldoorn wel zijn. Die gaspeldoorn heb ik gezien onderweg naar The Needles, drie opvallend vlijmscherpe puntrotsen ten westen van het eiland.
Op de terugweg naar het vasteland van Hampshire, waar trouwens Jane Austen opgroeide, denk ik aan de woorden van eilandbewoner Lisa. Inderdaad, voor de mannen hoef je niet naar het eiland. En iets dergelijks schreef Austen ook al. Lizzy's jongste zusje houdt haar de heerlijkheden van de natuur voor als ze liefdesverdriet heeft om Mister Darcy. 'What are men compared to rocks and mountains?'
Dit artikel verscheen eerder in dagblad Trouw.